Boomkenners hebben een eigen methode ontwikkeld om in het veld bomen te herkennen. Bloemen en vruchten zijn voor hen slechts welkome hulpmiddelen: zij herkennen de bomen voornamelijk aan stam-, bast- en houtkenmerken.

Boomstammen zijn meestal rond, maar vele soorten vertonen onder aan de stam ook ‘sporen’ die uit kunnen groeien tot plankwortels die bij sommige soorten bomen metershoog en meters breed kunnen worden (bv. kankantri, ingipipa en boskatoen). Stadsmensen noemen zulke bomen ook wel ‘lawaaibomen’: het slaan op de plankwortels veroorzaakt een geluid dat tot op grote afstand gehoord kan worden, waardoor de kans toeneemt dat men gevonden wordt. Tientallen boomsoorten bezitten plankwortels. Ook zijn er boomsoorten die herkend kunnen worden aan hun zeer karakteristieke steltwortels (bv. bospapaya). Verder zijn er boomsoorten die men kan herkennen aan hun diep gegroefde stammen (bv. parelhout) of aan stammen die gevormd zijn uit een netwerk van onderling ver¬groeide luchtwortels (abrasa), weer andere boomsoorten hebben stammen met merkwaar¬dige diepe sleuven (bv. alata-udu).

De kleur van de bast van de meeste boomsoorten variëert van groen tot bruin. Sommige boomsoorten hebben echter een bast die opvallend anders gekleurd is zoals de rode prokoni met een roodbruine bast en parelhoutsoorten met een zwarte of witte bast. Vaak ook zijn de stammen vlekkerige gekleurd door begroeiing met grijsgroene, gele en/of lichtbruine korstmossen, die per boomsoort kunnen verschillen. Er zijn stammen met een schilferige bast (bv. bij gujave-achtigen), een diepgegroefde bast (zoals bij donsedre) of een geringde bast (zoals bij bospapaya).

Boomkenners zijn altijd gewapend met een houwer. Daarmee kappen ze oppervlakkig een stukje uit de stam waarna ze het wondvlak bestuderen. Daarbij letten ze op de structuur en de kleur van bast en spinthout. Veel soorten bomen bezitten een bast die sap bevat. Dat sap kan kleurloos zijn of wit, geel, oranje of rood. Bastsappen kunnen waterig zijn of stroperig en ook de snelheid waarmee sappen uit het wondvlak treden kan van soort tot soort verschillen. Verder maken boomkenners gebruik van de geur en de smaak van bast en hout.